Informatie over strijkersgroep
De strijkersgroep is altijd dominant aanwezig geweest. Woodwind en brass werden soms puur als accessoire beschouwd. De essentiele partijen gingen meestal naar de strijkers.
Strijkers zijn zo superieur omdat:
- ze kunnen bijna alle soorten muziek spelen
- ze hebben een groot uithoudingsvermogen
- ze hebben een groot dynamisch bereik
- ze een groot expressief vermogen hebben
- de klank is veelal homogeen in verschillende registers
- kunnen veel verschillende klanken produceren
De strijkersgroep in een typisch symfonieorkest bestaat uit:
16 violen, 14 2e violen, 12 alt vilolen, 10 celo's en 8 dubbele bassen.
Kan ook minder, als het maar in verhouding is.
Alle strijkers zijn 'klinkend' (concert). Behalve de bas -> octaaf hoger noteren dan dat het klinkt.
Posities/toonhoogten zijn volgens hetzelfde principe als bij gitaar -> relatieve afstanden.
Absoluut is het gegeven dat een halve snaarlengte een octaaf hoger klinkt dan bij een open snaar.
Strijkstoktechnieken
De strijkstok wordt als standaard in het midden, tussen de brug en de toets geplaatst. Voor zachtere tonen meer naar de toets, voor hardere tonen meer naar de brug.
Kleureffecten
Algemeen:
1. Als hiervoor geen tekens staan, gaat de stok bij elke noot een andere richting op. Zowel bij snelle als langzame passages.
2. Je hebt 2 richtingen van de strijkstok: “up- en downstrokes” of “op- en afstreken”.
Upstroke: van punt naar slof
Downstroke: vice versa
1. Een strijker speelt meestal automatisch een downstroke op een down-beat, tenzij anders aangegeven.
Detache
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/detache.mov
De ‘standaard‘ techniek. Elke noot wordt met een andere stokbeweging gespeeld en klinken onafhankelijk van elkaar (non-legato).
Bij gitaristen ook wel ‘alternate picking‘ genoemd.
Legato
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/legato.mov
De noten lopen vloeiend in elkaar over. Dit wordt bereikt door de noten die binnen een legatoboog (slur) vallen in 1 stokbeweging te spelen. Legato kan ook goed samen gaan met detache, alleen moet er gezorgd worden dat de druk op de snaar evenredig blijft, en dat het subtiel gespeeld wordt.
Er moet rekening gehouden worden met het feit dat wanneer er een ongelijkmatige verdeling onstaat tussen up- en downstrokes, dit gecompenseerd moet worden, wat dynamisch voor problemen kan zorgen.
Soms kan het handig zijn om in een serie van korte groepjes noten het volgende te doen: korte downstroke, stok optillen, upstroke (in de lucht) en vervolgens weer downstroke te doen om een gelijke 'sound' te behouden.
Loure
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/legten.mov
Meerdere noten die dezelfde toonhoogte hebben in 1 stroke spelen. De druk op de boog krijgt bij elke noot een '>' dynamiek. Hierdoor zijn de noten toch nog van elkaar te onderscheiden.
Staccato (puntjes)
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/staccspicc.mov
2 manieren:
- 'schokkerig' een up of downstroke uitvoeren (snel tempo)
- de bow laten bouncen op de snaar (gemiddeld tot langzaam tempo)
Staccatissimo is nog korter ndan staccato en word zo genoteerd:
Saltando (spiccato)
Versterkt ‘jump’ effect door de bow dichtbij de punt te laten vallen.
Ricochet (ric)
Meerdere saltando's in 1 stroke.
Martele (Marcato)
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/martele.mov
Vrij vertaald: “gehamerd”. Noot heeft een kort en sterk accent waarna een zachtere klank blijft klinken.
Sul tasto
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/tasto.mov
Zachte klank. Positie van strijkstok is op de toets. Er moet opgepast worden dat er niet teveel druk op de snaar wordt uitgeoefend om “cracks/noise/clicks” te voorkomen.
Sul Ponticello
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/sulpont.mov
Glassy/metalic-sound. Positie strijkstok is op de brug. Dit wordt ook vaak gecombineerd met een tremolo
Col legno (Col legno)
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/collegno.mov
De strijkstok wordt omgedraaid zodat de cello met de houten kant bespeeld wordt. Creeerd een eigen sound. Deze manier van spelen leidt wel tot dynamische beperkingen.
Col legno kan ook goed gecombineerd worden met andere technieken zoals saltando.
arco geeft aan dat er weer normaal met de strijkstok gespeeld moet worden
Pizzicato (pizz)
http://www.youtube.com/watch?v=ECVcH7WFVHU
Snaren worden met de vingers geplukt totdat arco wordt aangegeven.
Boven het fretboard met de wijsvinger, terwijl andere vingers de stok klemmen.
Pizz geeft een mooi transparant effect in samenspel, en geeft body aan het geheel.
Klinkt goed tot aan octaaf, daarna krijgt het een beetje een houten geluid wat weer handig is voor special fx.
Flageolet
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/natharm.mov
Opbouw en theorie staat op blz 29 van Walther Piston.
Met die linkerhand heel zacht de snaar aanraken op het fingerboard.
In feite hoor je van een open snaar alleen de boventoon. Dwz het interval ten opzichte van de opensnaar waar je je vinger legt. Dit resulteert in en ander timbre.
Notatie -> 'O'-tje boven de notenbalk, welke toon uiteindelijk moet klinken.
Diamond-vorm (makkelijker) als noot van waar de 'harmonics' daadwerkelijk te vinden zijn.
'Sul [opensnaar]' geeft aan welke snaar de noten gespeeld dienen te worden.
Er zijn ook kunstmatige harmonics. Er word gebruik gemaakt van hetzelfde principe, alleen wordt er een 'stop' (het indrukken van een snaar op een bepaalde positie) met de duim/wijsvinger gedaan, gevolgd door een 'flagiolette' met de pink.
Trill
Snelle wisseling van een noot in grootte van een grote- of kleine secunde afhankelijk van de noot in de ladder. Hammer-on - pull-off principe op gitaar. Wordt meestal in lange slagen gespeeld.
Tremolo
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/tremolo.mov
1. Bowed tremolo, unmeasured
Zo snel mogelijk de strijkstok op en neer bewegen (shredden) op eenzelfde noot.
1. Bowed tremolo, measured
Zelfde als hierboven, alleen worden het aantal slagen in proporties verdeeld over de lengte van de noot.
1. Fingered tremolo
Zelfde als hierboven alleen dan met intervallen in tonen. Min. kleine secunde, max. grote terts.
Mute (Sordina)
http://www.mti.dmu.ac.uk/~ahugill/manual/cello/movies/mute.mov
Soort palm-muting effect. Speciale tool wordt bevestigd op de brug. Doel kan zijn om zachter te klinken (maar ppp zonder mute voldoet beter). Andere doel is gewoon de klank die het geeft. Con/Senza Sordina -> met/zonder mute.
Scordatura
Andere open stemming.
Info over cello specifiek
Cello staat octaaf lager gestemd dan de alt viool.
Eigenlijk is een cello te kort qua lengte ten opzichte van de toonhoogte. Dit wordt gecompenseerd door de dikte van het instrument.
spelers positie: body tussen knieƫn, nek over linker schouder en de 'tailpiece' staat dmv een houder op de grond die in afstand verschoven kan worden.
Het voordeel hiervan is dat er veel vrijheid in de linker hand zit aangezien de cello rust op de grond en op de schouder. Ook de hele toets is hierdoor makkelijk binnen bereik van de cellist.
Stemming: CGDA (kwinten)
Er zijn 7 (diatonische) posities op het fingerboard.
7e positie ligt rond het octaaf en ligt tegen de body aan. de duim kan hier geen ondersteuning geven. Ipv de pink, is de ringvinger de vinger die het verst kan komen. In sommige gevallen kan de duim een stop zetten, maar er moet dan wel rekening gehouden worden met de tijd van het wisselen.
Omdat de afstanden relatief groter zijn die de vingers moeten afleggen dan bij een viool en wanneer er tussen posities gewisseld moet worden, wordt er vaak gebruik gemaakt van een subtiele glissando of slide de bijna niet te horen is. Des te meer celo's er in een groep zitten, des te erger dit opvalt.
Cello staat standaard in de bas-sleutel, maar kan eventueel veranderen in de tenor-sleutel of viool-sleutel zodat het beter leesbaar blijft en om hulplijnen te voorkomen.
Bereik
Het bereik strekt zich uit vanaf de C2 tot de G5 op de piano. De Cello kan dus 44 tonen raken.
Harmonics klinken beter op cello tov viool vanwege de snaar lengte, waardoor er relatief meer precisie is op boventonen.
Sul tasto tremolo
Klinkt mysterieus en is vrij uniek op cello. bow on fingerboard.
Double-stops zijn mogelijk, behalve grote secunde.
Oppassen met componeren van akkoorden voor cello. Het is eerst handig om te weten hoe zich dat technisch en visueel manifesteert.
Voor 4 stemmig wordt vaak gebruik gemaakt van een arpeggio.
Meestal worden de laagste noten het eerst gespeeld. evt. kan een pijl de richting aangeven.
pizz.
Ook kunnen cellisten gebruik maken van een techniek die geleend is van de harp.
Karakteristieken van snaren:
A - Intensiteit, veel dynamische kracht. (Helder/schel)
D - zacht en bescheiden, (Snaar: Pakkende snaar van de Cello) minder nasaal dan A
C en G - iets ander timbre dan AD. Volle klank en rijk in overtonen. C is iets zwaarwichtiger dan G. Des te zachter gespeeld word, des te beter de verschillen tussen beide snaren naar boven komen.
Omdat cello's ook vaak baspartijen spelen, worden vaak dezelfde noten opgeschreven als bij de double bas. Dit resulteert in een geoctaveerde baslijn.
Je kunt de cello's ook een octaaf lager noteren zodat ze unisono met de bas klinken.
Cello's kunnen erg breed ingezet worden. Zowel begeleidend in de onderste registers alsmede een prominente aanwezigheid die in de algemene orkestrale textuur samensmelt.
De celli kunnen ook verdeeld worden (divisie) zodat er een multifunctionaliteit ontstaat. (bas vs. melodie functie). Als er sprake is van meerdere verdelingen onstaat de vraag of het nu om een groep celli, of een aantal solo cello's gaat.
Door de lengte van de snaren is er een ander vingerzetting van toepassing dan bij een viool of alt viool.
Het teken dat gebruikt word als de duim gebruikt moet worden is:
Door het grote bereik van de cello kan er veel afgewisseld worden in sleutels
De cello maakt zoal gebruik van de F C en G sleutel. Het meest word nog gespeeld in F. Er wordt gewisseld in sleutel als er teveel hulp lijnen nodig zijn.
In oudere stukken zijn vaak in de G sleutel genoteerd waar ze bedoelen waar het een octaaf lager klinkt.
Als je flageolet wilt noteren doe je dat door middel van een 0 boven een noot te noteren.